1e kar.: korrels (= klein), 2e kar.: gaan en skelet (= bergpas)

HEXAGRAM 62

De meester zegt: Als een mens weer teruggaat naar het klein zijn dan overschrijdt hij de behoeften van het opgegroeid zijn en het volwassen zijn. Alle grote geest is afwerpen van kennis en verworvenheden en het zich weer voelen in het compleet zijn als klein zijn. Want het werkelijk klein aanvoelen is ook het universeel aanvoelen.

Alle spirituele kennis brengt de mens dichter bij het begrijpen van de regels van het leven en het universum maar dat is in de geest. En het klein zijn is de werkelijke ziel van de mens die glimlachend de uitleg van de geest die het leven begrijpt aanhoort en vanuit de kern van zijn hele kleine Wu Ji alles wat op hem afkomt overschrijdt. Steeds boven de woorden blijft staan.

Het absolute kleine kan zelfs niet meer spreken omdat het in intuitie teveel weet. Om toch tussen de mensen te kunnen bestaan gedraagt Wu Ji zich als Tai Ji. Want het hele werelds gebeuren is opgebouwd uit Yin en Yang omdat het polariteit moet hebben om zich te manifesteren en als Tai Ji spreekt zit daar geen YinYang-structuur in en is het niet begrijpbaar en had de functie als orakel, terwijl Tai Ji in zichzelf tot rust komt in Wu Ji, het allerkleinste waar al zijn woorden als Tai Ji zich oplossen en verdwenen zijn en het kleine niet belasten.

Het kleine heeft de wereld niet nodig om zichzelf vorm te geven. Het komt in afzondering tot steeds completer vorm. Omdat het leven regenererend in hem verloopt en de levensloop dus gekeerd is van oud naar jong.

  Anton Heyboer, 1998-99

© LiSe Heyboer 1999-2008        HOME