|
HEXAGRAM 37 19-1-99
De meester zegt: De mens die in den beginnen vrij was en zijn voedsel
moest bemachtigen door het jagen op de dieren, wat met zich mee bracht een
steeds verplaatsen van de woonstee, heeft in zichzelf een grote wending gemaakt
in de geschiedenis door vaste woonsteden te maken, waar zij een aantal dieren
ingesloten bij zich hadden die in tijden van nood het benodigde voedsel
aangaven.
Maar de geest van de mens
die toch een vrijheid behoeft, begon met het aanplanten van eetbare gewassen
zoals later zelfs granen en de mens zelf veranderde in meer de plaats te leven
en van daar uit ontstond het eerste denken. De jagende mens van vroeger was zo
nauw verbonden met het wilde van het bestaan dat het denken zeer beperkt was. De
mens die wacht op de rijping van de oogst krijgt ook een denken wat met deze
rijping verbonden is. Een van de gedachten was “men wordt wat men eet”,
waardoor de nadruk van het voedsel op het bladgroen en zaden en rijst kwam te
liggen en hieruit ontstonden de eerste Oosterse filosofieën van de kiemkracht
in het graan die duizenden jaren behouden blijft mist de schil niet aangetast
wordt. Er ontstond ook de kracht van Qi die in het jagen onderbewust werd
toegepast door de mens, die vaak verder moest gaan dan zijn menselijke kracht
toeliet en daar deed hij al een beroep op zijn geest. Ditzelfde beroep op de
geest werd door de verbouwende man een die alle volgende generaties zou bepalen.
Dit beroep op de geest
vanuit zijn nieuwe situatie bouwde zich zo ver uit dat de wijzen en de andere
raadgevenden alleen nog het graan aten om vanuit de gedachte “men wordt wat
men eet” tot de hoogst mogelijke benadering te komen van de vraag van het
leven want de verbouwende man had tijd en in tijd ontstaat de vraag om de tijd
niet zinloos te doen zijn. Zo is ook de YiJing ontstaan om zin te geven aan het
leven op de momenten dat er niet geploegd en geoogst moest worden.
Door het begrijpen van meerderen van deze zin ontstond er verbondenheid
en cultuur. De dieren die gevangen onder hen leefden werden gespaard tot het
uiterste en dat was het moment dat men offerde om de kracht te behouden te
overleven. Het offeren bracht ook het begrip God in de cultuur van het begrijpen
van de regels van het universum.
Mens en dier werden vanuit de alleroudste karakters samen genoemd omdat
het offeren aan de Goden een onderdeel vormt van het menselijk bestaan dat
eigenlijk tegen zijn spirituele intelligentie van het begrip van geest in gaat
maar dat als omnivoor als zonde op hem gelegd is.
Daarom is de mens nooit absoluut en consequent geworden. Hij draagt zijn
lot vastgelegd in zijn karma. Daarom voert het hoogste spirituele denken tot een
triestheid die overwonnen wordt door nederigheid en dankbaarheid voor de liefde
van zijn direct verbondenen als man en vrouw want juist dit karakter bepaalt de
noodzaak van de uitdrijving uit het paradijs en tussen de uitgedrevenen is de
liefde het enige waarachtige en wel consequente hoogste bereiken.
De mens wil een vast bereiken van eeuwigheid en de liefde is een absoluut
begrijpen daar waar de mens in God verenigd is als compleet individu.
Het liefdes-absolute is ontstaan door de onmogelijkheid van het
voedings-absolute.
Die verbonden mens heeft van de zonde van het doden om te overleven het
offeren gemaakt en uit het offeren is het Goddelijke ontstaan en in het
Goddelijke heeft hij WuJi als het totale niets van het Zen gepasseerd en een
zwaarte gegeven die in balans is met de zwaarte van het leven. En daardoor een
benadrukking op het yin en het yang gelegd.
Zoals in het Westen ook Christus geofferd is en van daar uit is God
ontstaan.
Monniken in de Himalaya gebruiken de melk, zij gaan verder in de
wijsbegeerte, daardoor is reïncarnatie ontstaan, zij hebben de twee
polariteiten van de wereldas rond gebogen en aan elkaar verbonden. Zij leven de
cirkel en de YiJing leeft de hoogte van de geest en daarboven het Goddelijke en
in dat ervaren daalt het leven in de YiJing weer tot de helft, tot het 32e
karakter en vormt daar door de
leylijnen dezelfde cirkel als die Himalaya-monniken.
Alleen de YiJing leeft de cirkel als dagelijks leven en de uitsluitend
graaneters leven de cirkel als hoogste bereiken, dus als momenten in het
dagelijks leven. HEXAGRAM
37 20-1-99
De meester zegt: Wat je koestert, moet je nooit opeten. Het is van je
afhankelijk en de basis van de geest is: des te meer afhankelijk, des te meer
vrijheid geven, waardoor dat wat jij voedt een eigen ethische waarde krijgt. “Never bite the hand that feeds you”.
Des te meer plantaardig
voedsel verzorging nodig heeft, des te schadelijker is het voor de geest en des
te minder Qi-kracht er in het voedsel zit. Vandaar het graan, de rijst en de
uien met hun enorme Qi-kracht want ze worden alleen gezaaid en geoogst en hebben
een geheel eigen leven. De piramide-bouwers leefden van graan en uien.
De graanvelden zijn zo groot en zo dicht dat het graan in zijn hele groei
de mens niet ziet en daardoor zijn kracht ontwikkelt. De meest yange
wortelplant, de Ginseng, groeide hoog in de bergen en de sterksten waren
nauwelijks door de mens bereikbaar door de onherbergzaamheid die ze ook weer als
enorme yang‑ en Qi-kracht in zich droegen.
Bedwingen van de lust is Westers gezien een frustratie maar in Oosterse
wijsheid een overwinning op jezelf. In India, een van de armste landen, lopen de
heilige koeien op straat. Als men de grondslag van de gemeenschap respecteert,
groeit ook ieder lid op in respect.
Als waardering beschermen de Goden zo¢n
land tegen geestelijke armoede. Dat is de kracht van India: dat ze het iedere
dag tonen met die heilige koeien. Dat is de kracht van een bewuste cultuur.
Het leven is in basis psychogeen. Dit wil zeggen, men maakt zichzelf
wijs….Men kan leven zonder God, maar men kan ervaren dat het leven rijker is
als men het Goddelijke tot zich neemt. Als men gelooft dat men van graan kan
leven, dan kan men van graan leven. Het psychogene geeft dan het lichaam de
intelligentie om er alle benodigde voeding uit te halen. Zo kan men zelf zijn
lichaam intelligent maken. Of heeel dom. |