|
|
Man: groot. Halve boom: sterk. Aarde of phallus: man van betekenis. |
De
meester zegt:
In
het begin was de mens één met het paradijs. Dit wil niet zeggen dat de mens ín
het paradijs was, want overal waar hij verschijnt, houdt het ongerepte op te
bestaan. Het ongerepte is o.a. dat de natuur – nee, dat de cosmos aan de
natuur doorgeeft wanneer er tot bloei gekomen moet worden en wanneer in de
dierenwereld er gepaard moet worden.
Toen
de mens één was met het paradijs was hij als een boom en was hij
onverplaatsbaar. Er was toen niets dat het paradijs bedreigde. Door de evolutie
is de mens twee wezens geworden, de Adam en de Eva.
Zij
waren in oorsprong een eenheid. Dus het gehele gevoelsproces speelde zich in
één persoon af. Er kon toen dus ook nog geen zonde zijn. De verdere evolutie
maakte ze tot Adam als een persoon en Eva als een persoon. De boom die zij
oorspronkelijk waren bleef nog voor de helft in het paradijs en de andere helft
verdween met de twee personen die oorspronkelijk de grote liefde geweest waren
als vanzelfsprekende eenheid, die verdween uit het paradijs omdat de
vanzelfsprekendheid door de zonde gescheiden werd.
Buiten
het paradijs leefden ze hun afgescheidenheid steeds verder door tot dat het
individuele individuen werden waar de vanzelfsprekendheid van de grote en
eeuwige liefde uit verdween en waarin deze vanzelfsprekendheid gepolariseerd
werd in liefde en bedrijven der liefde.
Alleen
leeft in ieder mens het besef dat als hij de grote liefde zich weer eigen kan
maken hij weer de halve boom is die behoort bij de andere halve boom die steeds
in het paradijs is gebleven.
Deze
onmenselijke aantrekkingskracht van weer een gehele boom te worden is de kern
van de wijsheid van alle spirituele boeken, van alle grote meesters. Het is de
kracht waar alle grote religies uit afgeleid zijn.