|
HEXAGRAM 16 De
meester zegt: Men moet nooit zijn wie men is. Al vroeg in de geschiedenis der
mensheid heeft men het leren uitgevonden, en door het leren werd men wie men is.
Maar dan is men slechts het leren. Men moet zijn die van voor het leren. Men
moet de ander zijn. En het beeld van de ander is de olifant. Omdat de olifant
groot en wijs is en geluk brengt, en omdat men met al zijn leren nooit een
olifant zou kunnen worden. De
olifant is een geluksteken omdat hij trauma's en problemen wegneemt. Hij spreekt
in tegengesteldheden. Hij
brengt ook anderen in een andere geestesgesteldheid, waardoor zij ook olifant
worden en vergeten met wat voor problemen zij zelf zaten, omdat hun zelf niet
meer bestaat. Als
men praat met het olifantsbeeld in zich, dan draagt men het niets uit. Dat kan
alleen als de ene helft de andere wegneemt, en de waarde die blijft is de waarde
van dat olifantsbeeld. Emoties
zijn onpeilbaar, want als een vrouwtjesolifant sterft, probeert het mannetje
haar te dekken om de oer- levensgeest in haar op te roepen waardoor ze misschien
overeind kan blijven. Doet hij niet uit belang maar uit mededogen. Dit is de
structuur van de olifant. Het
beeld van de olifant doorgeven moet hij in bevattelijke wijsheid doen. Wijs zijn
is niet meer geleerd hebben. Al het geleerde wegvagen in één gevoel van
blijdschap. Wat je ook had voor je begon te leren. In
paradox spreken is aandacht vragen voor de olifant. Eén waarde van hoge
geestelijke begrippen, de andere waarde is van menselijke begrippen. Ze vallen
tegen elkaar weg, maar de paradox staat niet stil, hij draait. Daardoor wordt
het half olifant en half van de mensen. Die twee spreken elkaar tegen en
daardoor ontstaat het niets. Het laatste woord van de mensen verwijst weer naar
het begin van de olifant. De
olifant heeft gezegd en het blijft hangen in het zeggingsloze. De bedoeling van
zijn zegging is, dat het menselijke terug in de paradox tot inzicht komt. Anton Heyboer, 1998-99 |
© LiSe Heyboer 1999-2008 HOME |