|
HEXAGRAM 14 (1)
Alles in de natuur beschermt zich van boven, alleen de Lotus niet. De mens maakt
daken, en in rust legt hij zijn handen neer met de palm naar beneden. De
maan in de handpalm is het ontvankelijke. Wie groot is, is totaal angstloos, bij
opent zich naar boven. Als je je naar boven opent, begint je etherisch leven zich in razend tempo te ontwikkelen. Yogi's leggen zelfs hun voeten met de zolen naar boven. (2, vervalt) Het is een mens die kosmisch denkt. Dat werd vroeger uitgeduid dat hij de maan als een van de kosmische zichtbaarheden, dat hij die in de hand had en dat hij zelf daar weer vrij van stond. Het was niet een doorlopend gebeuren in hem, hij had het gepasseerd en daarmee had hij het yin en yang denken ook gepasseerd wat in het latere teken wordt uitgebeeld, dat er naar boven gericht een drie mogelijkheden waren en dat die van de aarde streng zijn afgesloten. Het beheersen van het kosmische denken, dat is het kunnen relativeren. De relativiteitstheorie van Einstein stond ook los van Einstein zelf, want Einstein geloofde in de heiligheid van het leven. Dat is wel weer in yin en yang terug te voeren en dat andere, de maan die hij in de hand had, is later bewandeld door de mensen. Zoals hij kon denken, dat dat ook bewaarheid kon worden. Maar de man is daardoor niet groots, hij heeft deze theorie als groots bezit. De geschiedenis heeft uitgewezen, dat dit grootse bezit voor de mens zelf zijn ziel geen waarde heeft. Dit grootse bezit is meer een vorm van de aarde beheersen vanuit de kosmos of ook dit weer reëel gemaakt: de aarde beheersen vanuit de satelliet. Het is dus een teken van wat de man bereiken kan en tevens een teken van hoe zinloos dit is voor zijn ziel. Het is geen I-Ching denken. Het is het contrapunt van de I Ching en men voelt gelijk hoe arm de geest wordt als men naar bereiken en bezit gaat reiken. I-Ching-denken is nederigheid en devotie en de ziel openen voor het werkelijke leven. Groots bezit is de dood voor het werkelijke leven, hoedt u voor groots bezit, blijf klein. (3)
Het heeft geen zin te doen wat zin heeft, alleen in het doen van het zinloze
ontsnapt men aan de wet van oorzaak en gevolg, en hiermee aan de materie. Het
spirituele van de Yi-Jing tart altijd de wetten van de materie zoals de
zwaartekracht in "het meer is boven de berg". Alleen het kleine kan
voelen de grootheid van deze geest. Hij voelt de regels van het universum als
groots bezit. Zoals Lao-Tze zegt: Wees nooit jezelf, wees de ander. Maar het zelf moet wel eerst groot worden in zijn bezit en dit groot worden is ontstijgen aan het lichaam en de geest gaan leven tot het werkelijke grootse en dat is het niets, dat is de laatste stap, van Tai-Ji naar Wu-Ji. Als het zelf niets is geworden dan kan het als de ander verder leven. De ander is de hand die om de maan ligt, wat inhoudt de mens die de volledige cosmische universele liefde als zijn zijn heeft. Hij bestaat niet meer, hij is er als de paradox van het weten als het domme aanwezig zijn als alleen liefde. Zoals om weer te eindigen met Lao-Tze, Lao-Tze zegt: Ieder is slim, slim. Ik ben dom, dom, dom. Juni 99 De
meester zegt: De hand om de maan
leggen wil zeggen dat men de gehele weg Tao gegaan is. Dit houdt in dat men de
kleine wetten der aarde die door de groei op aarde en de atmosfeer en zijn
zuurstof bepaald zijn en daardoor een heel klein stukje van het kosmische en het
universele verwijderd zijn … Eigenlijk is het zo dat het grote bestaat waar de
vorm van leven zoals wij die kennen onmogelijk is. Het grote bestaat door de
uitstralingen van de hemellichamen ieder afzonderlijk met zijn aparte kracht
afhankelijk van waar zijn plaats in het heelal is. Die uitstralingen hebben
bepaald hoe de vorm op aarde als leven er uit ziet.
Het is natuurlijk een kleine gedachte dat in dat heelal met zijn
miljarden vaste massa’s dat daarin alleen de aarde leven op zich draagt. Het
bezit van het grote is dat men buiten de dampkring zichzelf een leven maakt en
dit leven wat aards gezien onmogelijk is als grote waarde in zich draagt en
zichzelf ook de (hele) dag door in het heelal voelt. Zo’n mens straalt andere
mensen leven in. Zoals ook de kosmos de aarde leven in straalt. Terwijl vanuit
de mens zoals hij nu is geen leven in de kosmos is. De waarheid van het leven op
aarde is ook dat het zijn leven ontvangt vanuit het voor hem onmogelijke dat
daar leven is. Dit is de grondslag van alle godsdiensten en de grootheid van
alle wijzen en de orakeltaal van de I Ching zelf.
De mens kent het in ook
alleen bewoordingen dat er leven is na de dood en dat dan nog bij de
intelligenties, en het normale van het leven wat ook het zinloze in zich draagt,
is “dood is dood”. Want waarom zou het dan ontstaan zijn. Het kleine is de
wereld te leven, het grote is de kosmos te leven. Dat zomaar uit de intentie van
de straling van de kosmos vanuit een vorm van materie overal hetzelfde
haarscherp zuivere kristal ontstaat. Dat is de basis van de gedachte van de mens
op aarde die voelt dat de wet die het kristal schept veel groter is dan de wet
waaruit hij sterfelijk is voortgekomen. De mens die zichzelf reeds tot kristal
gemaakt heeft in de orde van het scheppen van alle differenties van kristallen
leeft de onsterfelijkheid en is een zegen voor anderen.
Zo’n mens die naar de hemel kijkt, ziet zijn eigenlijke bestaan. Dat de
aarde ook onder deze wet valt van gecreëerd te zijn, deelt zich mee aan ieder
mens die op aarde is en alles wat loopt en groeit. Zij ontlenen allen hun
bestaansrecht uit daar waar geen leven is waardoor ieder verlicht mens altijd
zal zeggen “God bestaat” omdat dat niet-levende en ook de dood een hogere
vorm van leven is, de eigenlijke vorm van waaruit alles wat leeft bestaat.
De grote vreugde die de mens beleeft aan edelstenen is dat hij meer vond
dan dat hij was, de wereld maakt hem gelijk tot een rijk man waardoor hij ook
gelijk de ander is. De ander die altijd in ieder mens sluimert en waarvan
Lao-Tze zegt “wees nooit jezelf, wees de ander”.
Men moet de hemel leven om de aarde aan te kunnen. De hemel vaagt de
depressies weg. Als men de aarde leeft, leeft men zichzelf en dat is pas
depressief. Anton Heyboer, 1998-99 |
© LiSe Heyboer 1999-2008 HOME |